Ik kom bijna niet meer omhoog, mijn botjes zijn stram en doen pijn als ik beweeg, ik ben inmiddels zo doof als de pieten en ik schrik me suf als mijn vrouwmens ineens naast me blijkt te staan. Aangenaam. Ik ben Dommel.
In mensen jaren ben ik bijna 18 jaar oud, en in poezenjaren ben ik bijna 88. Dat is best oud. Ik vond er niets aan. Het leven bedoel ik. Ik ben geboren in een schuur en bijna had ik samen met mijn broertje het leven gelaten. We waren niet gepland, en zeker niet gewenst. Een plastic zak kwam dreigend in onze richting, en wat die nare boer daar mee wilde, wil ik niet weten. Ik weet het natuurlijk wel. Het werd ons bespaard, al heb ik lang gedacht dat het misschien beter was geweest. Ik ben altijd bang geweest, en daar zal die boer zijn bijdrage in gedaan hebben.
Ik werd “gered” samen met mijn broertje. Kwam ik in het asiel. Beste mensen daar hoor. Maar ik vond ze dood eng. Ze wilden aan me zitten. Probeerden me te aaien. Tilden me op. Afschuwelijk. Ik was niets gewend, ik wilde geen mensen, ik wilde geen verandering en wilde het liefst weer terug naar wat ik wel kende. Al was dat ook geen optie. Tja. Dan moet je wel. Je zult er iets van moeten maken.
Niemand wilde mij. Een bang katje dat meteen onder haar kleedje dook zodra iemand belangstelling had. Iedereen liep mij voorbij. Uiteindelijk werd ik opgehaald door een druk vrouwmens. Tuutuuttuut. Ze maakte een hoop kabaal. Ik moest niets van haar weten. Ik was vooral heel bang.
Vooral de eerste weken die ik verplicht binnen moest blijven , o hell, wat was dat naar. Ik moest leren omgaan met de andere poezen. Vond ik heel moeilijk, nieuwe regels, nieuwe gewoontes, ik voelde me zo alleen en zo buitengesloten.
Gelukkig mocht ik na twee weken naar buiten. En daar voelde ik me wel thuis. Vrijheid, ruimte, en doen ik wat ik zelf wilde. Heel langzamerhand begon ik te wennen, en de “taal”te begrijpen die gesproken werd in dit nieuwe vreemde huis. Ik leerde dat de hand mij niet wilde slaan, maar mij eten gaf. Al kwam ik op mijn eigen tijd thuis, en zagen ze me nooit, ze lieten me gaan, en respecteerden me voor wie ik was. Dat zal voor vrouwmens ook niet altijd even leuk en makkelijk zijn geweest. Ik kon niet anders. Zo was ik opgegroeid en al veranderde ik heel langzaam, ze hebben heel veel geduld met me moeten hebben.
Wat ze niet altijd zagen is dat ik echt mijn kostje en bijdrage wel deed in het huis. Ik ving muizen, ik bracht ze alleen niet naar huis, ik at ze op. Ik deed op mijn manier dus echt mijn best wel. Toen ik een klein beetje gewend was in huis, -ik kwam overdag nooit binnen- vond ik in de stilte van de nacht een vriendje. Heel langzaam leerde ik dit huisgenootje vertrouwen en waarmee vrouwmens me soms onverwacht in de ochtend mee betrapte. Dan lag ik samen met Puk, mijn gestreepte vriendje op de stoel, en zodra vrouwmens beneden kwam vluchtte ik weer weg.
Puk werd ziek, en ik moest afscheid nemen van hem. Mijn dierbare vriendje. Wat heb ik hem gemist. Het heeft lang geduurd voordat ik weer vriendjes werd met de anderen met wie ik dit huis nu deel. Er zijn twee jongetjes, het zijn twee boefjes. Ze plagen mij graag, maar ik laat het gaan. Ze geven me af en toe een tik, maar ook een lik over mijn snoet, en als ik uit mijn snoet stink draaien ze zich om zodat ik snap dat ik gras moet eten. Ook is er nog een statige koningin in dit huis. En zelfs zij verwaardigt zich om mij af en toe te wassen, en heel soms samen op schoot te liggen bij vrouwmens of manmens.
Nu na 16 jaar, inderdaad, deze laatste twee jaar snap ik het, kom ik er pas achter dat ze echt niet slecht of kwaad zijn. Ze zijn wat onbeholpen soms, maar ze bedoelen het echt goed. Ze hebben me altijd laten gaan, en laten doen wat ik wel wil. En nu, durf ik zomaar op mijn bejaarde leeftijd af en toe nog op schoot te gaan liggen. Ik was zelf ook helemaal in de war dat ik dit ineens deed. Maar ik geniet er van, en ik merk dat ze mij heel lief vinden. Ik versta er niets van hoor, wat ze zeggen, maar het klinkt zo lief, dat ik maar gewoon heel hard ga snorren als ze dat doen. Misschien was dat altijd al zo, alleen durfde ik het niet toe te laten. Ach, als je zo oud wordt, maakt het ook niet meer uit. Elke dag dat ik eventjes in het zonnetje heb mogen snorren ben ik blij. ik ben blij dat ik zo oud heb mogen worden, en dat ik het eindelijk een beetje snap.
Ik ben achteraf heel blij dat vrouwmens mij heeft meegenomen en Ik hoop voor ieder levend wezen, dat je het geluk mag hebben dat iemand je kans geeft om een nieuw bestaan op te bouwen, met wederzijdse inzet, geduld en respect.
Reactie plaatsen
Reacties
zo helemaal Dommel, keischattig !!
en ook zo helemaal "vrouw en manmens", mensen met een groot hart voor mens en dier :-)
Ahhh....wat een superlief verhaal! Ik lees dit terwijl mijn kat snorrend p mijn schoot ligt. Een kattenleven is zo gek nog niet!