Mijn hoofd bonst door de hartslag die door mijn oren naar buiten lijkt te komen. Sinds het moment dat ik mijn telefoon voelde bibberen en ik kans zag om op de kanaalkade even te kijken wie er mij op dit uur appte terwijl een normaal mens in zijn bed zou moeten liggen, heb ik een gejaagdheid en een paniek in mijn lijf die ik lang niet meer gevoeld heb.
Hoe stom kun je zijn om je tas naast je auto te laten staan omdat je van alles mee sleept en het te druk hebt met alles voor op de stoel te leggen en daarna je tas met waardevolle papieren niet mee te nemen. Ik weet waar hij heeft gestaan, dat is het ergste nog.
Ik overweeg om mijn auto op dit tijdstip gewoon te parkeren bij de Voordam waar zoveel mensen illegaal hun auto parkeren om even een patatje te eten maar ik wil de aandacht niet trekken. Ik draai terug de Karperton weer in en val bijna de auto in mijn haast. Terwijl ik om de ronde palen heen zig-zag, haastend naar de aangegeven plek, klik ik op de afstandsbediening van de auto en controleer niet eens of deze wel dicht is.
Ik ren als een wezenloze over het Waagplein naar de achterkant van het gebouw, als ik om het gebouw heen ben minder ik vaart, ik probeer de indruk te wekken dat ik alles onder controle heb, mochten ze me nu al zien, ik mag niet wanhopig overkomen terwijl die tas voor de grootste problemen die ik ook heb gehad kan zorgen. Ik loop rustig door, probeer als een wezenloze mijn ademhaling onder controle te krijgen.
De verlichting van de lantarenpalen en de glimmend natte stenen zonder mensen die hier normaal over heen wandelen geven een sinister beeld en ik huiver. Bij het beeld van het kaasmeisje is niets te zien. Ik controleer het bericht op mijn telefoon. Ik laat mijn blik naar de lege Magdalenenstraat gaan en draai nonchalant naar het water om te zien of daar iets vandaan komt. Niets. Ik weet niet wat ik moet doen en aarzel om toch nog even verder te lopen als er een stem achter me klinkt.
‘Niet bewegen. Ik wil niet dat je me ziet.’ Ik verstijf en voel een rilling over mijn rug gaan. Ik blijf met mijn gezicht naar het water staan. Over de brug naar het sigarenwinkeltje zie ik nog twee silhouetten staan en ik realiseer me dat ik hier in mijn eentje sta. Niemand die weet waar ik ben.
Ik voel mijn telefoon in mijn zak en vraag me af of ik deze onopvallend tevoorschijn kan halen en een opname kan aanzetten zodat er in ieder geval iemand weet wat er gebeurt is als ik hier morgen dood aangetroffen word. Mijn vingers zijn zo koud dat ik niet eens het hoesje in mijn binnenzak openkrijg en ik buig mijn hoofd. Ik vervloek mijn nonchalance, hoe vaak dat niet een onderdeel was van een ruzie tussen Charles en mijzelf, ik kan ze niet tellen. Nu betaal ik echt de prijs.
Ik hoor voetstappen achter me en iemand pakt me beet bij mij schouders. Ik ruik een whisky geur vermengd met nicotine, iemand steekt zijn handen in mijn zak en ik voel mijn telefoon uit mijn zak verdwijnen.
‘Zo, nu gaan wij even praten, mevrouw de journaliste.’
De stem heeft iets vaags bekends maar ik kan het niet thuisbrengen. In een fractie van een seconde neem ik een besluit. Ik kan het lijdzaam op me af laten komen maar ik kan ook bluffen.
‘Wat wil je nu van me?’ Mijn stem raspt en komt minder zeker over dat ik had gewild. Omdat ik het moment niet wil laten verslappen draai ik me om. Ik zie hem niet staan en ik vloek inwendig.
‘Ik wil dat jij een paar mooie artikelen gaat schrijven.’
De stem heeft een diepe bas en vaag herkenbare ironische toon. Ik pieker me suf, mijn hersens draaien maar kunnen het juiste laadje in de opslag niet vinden. Ik wist dat ik een risico nam door tijdens de besprekingen in de raadszaal mijn telefoon achter te laten en op opname te zetten maar ik had nooit gedacht dat de uitgewerkte gesprekken op papier tegen me gebruikt zouden worden. Ik wilde ze bewaren tot het moment daar was, de verkiezingen van 2021 en dan de artikelen plaatsen met alle informatie die ik had vergaard wereldkundig te maken en mijn naam als journaliste permanent op een hoger niveau te zetten.
‘Hoe bedoel je?’ Mijn stem klinkt in ieder geval niet meer zo hol.
Hij lacht zachtjes, ik zie niet meer dan een vage schaduw tegen de muur.
‘Je weet heel goed wat voor informatie je hebt. Daar kunnen we leuke dingen mee doen. Jij hebt dit illegaal bemachtigd en nu gaan wij daar samen profijt van trekken.’
Het dringt langzaam tot me door. Hij wil dat we dit samen doen. Er vlamt een boosheid in me op en lach schamper.
‘Wat denk je zelf. Dit is mijn informatie.’
Ik heb onmiddellijk spijt als hij zijn hand opheft en ik een kort moment denk dat hij me wil slaan. Ik stap uitdagend naar voren, kan net nog een glimp van zijn gezicht kan zien voordat ik naar achter word getrokken. Ik kreun. Mijn armen zitten strak achter mijn rug en ik voel een tie-rep om mijn polsen gaan zodat ik gedwongen word in een rare houding te blijven staan.
‘Je gaat precies doen wat ik je zeg. Ik heb nu zoveel informatie over jou dat je wel mee werkt.’
Hij tikt met zijn voet op de stenen, het is een hol klakkend geluid.
‘Dus jij wil weten wie ik ben? Prima, maar dan gaan we ook all the way.’
Hij gebaart, ik word naar voren geduwd. Nog voor ik zijn gezicht zie weet ik wie er voor me staat en realiseer ik me dat ik de overstap naar de onderste samenleving heb gemaakt.
Maak jouw eigen website met JouwWeb