Bloemkool met een sausje

Misschien was dit een ontzettend dom idee. Had ik dit vooral niet thuis moeten doen, maar veilig op neutraal gebied. Ik ben alleen die restaurants zo zat, die veelbetekenende blikken van de bediening die haarfijn doorhebben wat er speelt. Dus besloot ik om thuis af te spreken en heb ik nu spijt. Want het is een puinhoop in mijn huis. Als je alleen woont maakt het je niet zo veel uit. Je maakt gerust wel schoon, maar echt niet elke week. Maar misschien ben ik ook gewoon lui. 

 

Maar nu moet ik dus wel. Ik pak mijn emmer sop en stap op de keukentrap om het bovenste gedeelte van mijn keukenkastjes schoon te maken. Ik kom er niet eens doorheen, zo dik is de laag vet die er op zit. Ik gruw van me zelf, maak een punt in mijn doekje met mijn wijsvinger en pak de fles bleekmiddel die op de grond staat. Een dun straaltje bleek komt er uit de fles als ik heel hard knijp en ik dep het zorgvuldig. Dit keer wil ik het niet op mijn kleding terecht zien komen. Ik kan de kledingstukken die ik heb moeten verven om de vlekken te camoufleren, niet tellen. Ik klim opnieuw de trap op en doe het riedeltje nog een keer.

 

Tien minuten later en een emmer vol bruin sop ben ik tevreden. Zo moet het maar. Hij gaat echt niet alle kastjes open trekken om te zien hoe slordig of vies ik ben. En als hij dat wel doet, dan is ie zo geschift als een idioot en krijgt hij zijn geliefde bloemkool met sausje niet eens te eten.

Ik haat bloemkool. Die geur alleen al. Dat kook je niet voor je lol. Maar hij gaf me aan dat dat zijn lievelingskostje was en dat ik hem daar een groot plezier mee zou doen. Hij, mijn date, is overgebleven van een aantal andere idioten waar ik afgelopen maand mee wilde daten. Ik verwacht dit keer niets meer. Na een kwijlerige dweil die op zijn knieën in het restaurant een serenade wilde brengen, een andere engerd die, toen we elkaars telefoon nummers eenmaal hadden uitgewisseld, alleen maar schunnige foto’s en ranzige filmpjes ging appen, zodat ik hem onmiddellijk blokkeerde en een ander die me liet zitten zodat ik na een uur medelijdende blikken van omstanders trotserend, maar weg ben gegaan, is alleen hij nog over. Ik heb mijn twijfels. Dit is hem ook weer niet, vrees ik. Waarom ik toch bleef hangen bij de vraag, leuk of niet?

 

Geen idee. Ik hou helemaal niet van Fairy festivals. Ken je die festivals? Waar volwassen mannen en vrouwen als fantasie figuren rond hobbelen en hun rol als heks, gnoom of ridder zeer serieus nemen. Ik heb het idee dat die mensen die dat doen iets te kort komen in het dagelijks leven. Waarom zou je een heel weekend gaan rondlopen als ridder? Mocht je dat dan vroeger niet? Ik heb er niets mee, maar belangrijker, ik wil er ook niets mee. Dus waarschijnlijk is mijn keuze van deze man die vanavond komt eten, niet slim. Heel dom, redelijk kansloos.

 

Maar toch, die simpele vraag, bloemkool met een sausje. Misschien ligt mijn keuze wel in pure burgerlijkheid. Wil ik niets spannends meer, ben ik klaar met dat gezeik om de wereld over te reizen, alsmaar te moeten mee doen met hoe fantastisch ieders leven toch is,  de meest perfecte levens schieten voor me langs op social media. Hoe suffe mannen out of the box denken, of al die zweefteven hun weg hebben gevonden naar zichzelf, terug naar de basis en innerlijke rust, flikker toch op. Het leven is soms vet oneerlijk of gewoon kut met peren. En sinds Pieter bij me weg is ben ik alleen nog maar zuurder geworden. Ik weet het. Ik kijk in de spiegel en ik zie mijn zure hoofd. Zelfs mijn rimpels, die echt geen lachrimpels zijn en de theezakjes onder mijn ogen lijken nog zuurder te worden als ik mezelf aankijk.

 

Ik knoop de laatste vuilniszak dicht en wurm mezelf door de poort naar de steeg. Die staat helemaal vol met nog tien vuilniszakken die niet meer in de vuilnisbak pasten, zelfs niet nadat ik er met mijn volle gewicht, alsof ik op een trampoline stond, maar dan inclusief pakjes die leeglopen op mijn broek, in had staan springen. Mijn kastjes zijn in ieder geval weer een beetje opgeruimd nadat ik alle kant en klaar pakjes, die over datum waren - en dat waren er veel-  heb weggegooid. Ik heb een nog goed-op-de-datum-aanmaak-kaassausje gekocht voor over de bloemkool en twee slavinken. Veel romantischer kan het niet worden, denk ik. Hij gaf aan dat hij wijn en bier dronk maar bier heb ik niet gehaald. Pieter werd rotvervelend na vier biertjes, we gaan dus elegant wijn drinken. Tenminste, als we dat halen. Eerst maar eens zien of we de zak met pinda’s en sherry overleven voordat we verder gaan. Ik kan beter meteen zeggen dat iets niet leuk is, dan opnieuw een hele avond moeten uitzitten terwijl je al weet dat  het nooit iets gaat worden.

 

Ik schrik me lam, er staat iemand op het raam te bonzen. Een groot kaal hoofd kijkt naar binnen. Alsof er geen lijf onder zit. Een zwevend hoofd. Zijn hand boven het hoofd om goed tegen de reflectie aan te kunnen kijken. Wat een engerd. Ik aarzel. Misschien is hem wel niet en is het een andere vent die toevallig langs zeilt. Ik kijk op de magnetron, de klok geeft half zeven aan. Nee, kan niet missen. Het moet hem zijn. Ik voel de moed mijn schoenen in zakken. Dit was een heel dom idee. Gelukkig moet ik morgen werken, dat kan ik als excuus aangeven, of ik app Marion zo meteen dat ze me moet komen redden. Ik loop naar de deur en probeer een lach op mijn hoofd te toveren. Ook weer zoiets, je hebt mannen die je gelijk gaan zoenen. Zo onhandig, want ik wil dat niet en dan sta je zo dus stom te hannesen. Ik heb er maar 1 oplossing voor en dat is mijn hand zo recht voor me uit te steken dat je er niet om heen kunt wat ik bedoel. Toch lukt het sommige mannen toch, en dat zijn nooit de leuke. Het zijn altijd van die engerds die hun haar met een complete pot gel naar achter vegen, of die een gebit met tanden hebben waarvan je hoopt dat het hun melkgebit nog is maar waarvan je weet dat er nooit meer vervang gaat komen voor de gaten die er in zitten als ze lachen. Ik denk dat ik mag wel zeggen dat ik met mijn 47 jarig bestaan een oude rot ben als het gaat over daten.

 

De deur zit op slot maar ik kan hem niet openen omdat mijn sleutels er niet inzitten. Ik moet ze zoeken. Ik roep dat hij even geduld moet hebben en ga als een malle op zoek. Bij de deur hangt een hoopvol haakje waar je sleutels aan zou kunnen hangen maar dat gebruik ik dus nooit. En nu ben ik ze dus weer kwijt. Ik kiep mijn tas om waar dingen inzitten waar ik het bestaan niet van weet, een blister paracetamol zeilt onder de bank als alles eruit valt en ik ontdek mijn oortjes voor mijn telefoon waar ik inmiddels allang een nieuwe set voor gekocht heb. Maar geen sleutels.

 

Misschien heb ik ze in de keuken neergelegd? Nu toch een beetje in paniek omdat het best even duurt, loop ik terug naar de gang waar mijn date nog steeds staat te wachten. Ik roep dat ik er aan kom. Althans, ik hoop dat hij staat te wachten. Of misschien hoop ik het niet. Ik zoek verder. Weer vijf minuten verder heb ik mijn sleutels nog steeds niet gevonden. Ik loop opnieuw naar de deur.  Vraag of hij er nog staat. Ik hoor gemompel. Moppert hij nu? Het klinkt wel zo. Hij vraagt iets maar ik versta hem niet. Ik vraag of hij het wil herhalen. Hij trekt de brievenbus open en zegt dat hij achterom loopt. Hij klapt de brievenbus dicht en ik schrik me suf. Shit, achterom.

 

Die vuilniszakken. Het staat daar stampvol. Ik haast me naar achter maar dat maakt niet meer uit, ik kan tien vuilniszakken niet zomaar wegmoffelen. Terwijl ik de poort opentrek ontdek ik mijn sleutels bungelend in de poort en grom van boosheid. Hij moet hinkstapsprong over de zakken heen stappen. Wijst erop.

‘Grote schoonmaak?’ Ik mompel iets waar je alle kanten mee uit kan en hij loopt achter me aan. Hij sjokt. Een slome, langzame stap hoor ik achter me. Alsof hij er ook niet bepaald zin in heeft. Ik voel het aan mijn water, dit wordt een succes.

 

Binnen kan ik hem goed zien. Inderdaad kaal. Geen haar te bekennen op zijn hoofd. Ik mompel iets wat de indruk moet wekken dat ik het heel leuk vind dat hij er is en pak zijn jas aan. Ik zie zijn blik door mijn huis gaan en realiseer me dat het er in zijn ogen miserabel simpel uit ziet. Afgeleefd, ouderwets. Ik ben niet van wit, ik hou van kleur maar daardoor staat er overal iets anders en is het zeker geen geheel zoals je in al die prachtige bladen ziet. Ook heb ik geen planten, ik laat ze allemaal doodgaan en een kamer vol met dode planten heeft iets van een grafkelder. Geen plante, geen plastic en zelfs geen cactussen. Zelfs die gaan dood bij mij.

 

Hij is groot. En met groot bedoel ik niet alleen groot, hij is groot, breed.  Mijn keuken staat vol met Man. Het ergste is, ik heb een black-out. Ik ben zijn naam kwijt. Ik denk koortsachtig na terwijl ik hem bekijk en in de kast een schaaltje pak voor de pinda’s. Ik weet dat hij halverwege de vijftig is en zo ziet hij er ook uit. Geen Brad Pitt. Zeker geen mooie man. Maar ja. Ik ben ook geen Julia Roberts. Dus mag ik niet zeuren. Eten moeten we toch al is het dan aan de bloemkool. Mijn maag draait zich om als ik alleen al aan die geur denk die straks in mijn mooi schoon gepoetste keuken gaat rondtollen. Die naam, wat erg dat ik er niet op kan komen. Ik denk aan zijn profiel foto en pagina op de site. Ik zie zo de blauwe kleur die erbij hoort maar de naam krijg ik niet naar boven. Ik zet het schaaltje op tafel. Hij heeft vast honger want hij begint meteen te eten. Ik hoor pinda’s op de grond vallen. Dat wordt morgen opnieuw schoonmaken. Nog even en ik ga van schoonmaken mijn nieuwe hobby maken. Misschien biedt dat meer kansen dan daten.

 

Ik pak twee glazen en hou de fles sherry omhoog maar hij knikt nee.

‘Zou ik een biertje mogen? Als je dat hebt? Hij heeft een zachte vriendelijke stem en ik ontdooi een beetje. Hij klinkt niet onaardig in ieder geval. Bier. Tuurlijk. Nee dus.

Ik pers mijn lippen op elkaar en probeer te glimlachen.

‘Ik vrees dat ik dat vergeten heb. Mag het een wijntje worden dan? Dat heb ik wel.’

Hij haalt zijn schouders op.

‘Laat maar zitten, ik heb toch hoofdpijn. Mag ik dan een kop koffie van je?’

Het ligt op het puntje van mijn lippen om te zeggen dat als je hoofdpijn hebt, je zeker niet in de avond koffie moet gaan drinken maar ik glimlach nog een keer en maak koffie. Ik graaf ondertussen in mijn herinnering waar ik het snelst zijn naam zou kunnen vinden.

Ik kan het nu toch echt niet maken om op mijn telefoon te kijken maar daar kan ik het wel zien. Ik zie in mijn ooghoek terwijl ik de mok onder de nespresso zet dat hij op staat en voor mijn boekenkastje gaat staan. Ik kan nu niet kijken. Dat valt te veel op. Rustig blijven nadenken over andere dingen, dan moet het zo naar boven komen. Hij gaat met zijn vingers langs de ruggen van mijn boeken. Ik realiseer me dat ik daar geen stof heb afgenomen. Ik hoop niet dat de stofwolken eruit zeilen.

 

Ik probeer koortsachtig aan andere dingen te denken maar kom telkens terug op hoe zijn persoonlijke pagina er uit ziet. Blauw. En dat dat ridder gedoe. Ik vraag me af, terwijl de koffie ondertussen in een rode beker loopt, hoe deze man zich zelf in een harnas hijst want als je zo groot bent als hij, dan scoor je ook niet even kleding bij de H&M. Ik hoor de stoel weer kraken als hij gaat zitten. Ik hoop dat de stoel deze avond overleeft, het is de laatste van een set van vier, de rest is al vervangen door stoelen bij de kringloop vandaan die ik nog zou schilderen en opknappen maar waar ik nog even geen tijd voor gehad.

 

Eindelijk ga ik dan zitten, ik kan het niet meer uitstellen, met Grote Man tegen over me. Hij roert door een mok koffie waar ik een lepeltje in heb gedaan maar waar hij geen suiker of melk in heeft gedaan. Leuk dat hij roert, er valt niets te roeren. Bezigheidstherapie? Normaal zou ik daar een grappige opmerking over maken maar de sfeer is raar tussen ons en het voelt niet bepaald alsof ik daar iets aan kan veranderen. Ik ben momenteel ook wel een ijskonijn, ik weet het. Als ik ergens geen zin in heb, zeg ik niks, en mijn hoofd kijkt ook niet aardig. Ik heb mezelf een keer in de spiegel gezien toen ik even niet zo blij was en ik schrok van mezelf.

Ik ben gewoon een zuur citroenig wijf waar geen honing aan helpt. Het blijft stil. We zeggen allebei niets. Ik doorbreek uiteindelijk toch de stilte maar.

 

‘Nou,’ zeg ik. Hij kijkt me aan.

‘Zullen we maar gewoon besluiten dat dit niks wordt?’

Hij trekt een wenkbrauw op. Kijkt me ongelovig aan. Schudt zijn hoofd. Zegt niets.

Ik ga snel praten. Als ik nerveus ben ratel ik alles aan elkaar. Ik praat onzin tot en met. Over dat ik een drukke dag heb gehad en dat ik denk dat we elkaar niet zo aardig vinden en ik maak het steeds erger tot hij weg kijkt maar rustig zijn koffie op drinkt. Ik weet niet meer wat ik moet zeggen en zwijg dus maar. Als hij zijn koffie op heeft zet hij zijn kopje op tafel.

‘Je geeft het niet eens een kans. Ik was er al bang voor. In de bus zit je ook als een tuthola in je eigen wereld. Ik had het kunnen weten. Bevooroordeeld. Jammer hoor. Daar benadeel je vooral je zelf mee. Maar, wat jij wil. Je zou ook nog kunnen aanbieden dat we in ieder geval samen eten, misschien kunnen we dan gewoon een gezellige avond hebben. Dat kun je ook als kans zien. Maar het is aan jou. Jij weet niet wat je wil. Dus zeg het maar.’

Ik weet niet waar  ik het meest verbaasd over ben. Dat ik kennelijk met hem in de bus heb gezeten, of zit, of wat hij zegt. Ik voel me zo aangevallen dat ik knalrood ben geworden en de tranen in mijn ogen voel branden. Hoezo ben ik bevooroordeeld? Waar baseert hij dat op? Belachelijk. Ik ga abrupt staan en zet de aardappels op. Wat een eikel. Ik tril van boosheid en sta met de pan met bloemkool die ik al in roosjes heb gesneden in mijn hand.  Ik aarzel over hoe ik het moet koken, ik kook dat nooit. Moet dat gelijk op of moet dat korter gekookt worden? Ik neem een beslissing en zet het gelijktijdig op. Ik zet de koekenpan op het vuur en laat de pan warm worden voor ik er boter in gooi. Hij zit nog steeds aan tafel en zegt niets. Ik borrel nog steeds van wat, boosheid, teleurstelling? Ik weet het even niet.

Als alle drie de pannen op hoog vuur staan draai ik me om.

‘We kunnen in ieder geval samen eten.’ Mijn stem klinkt hoog, alsof ik helium heb in geademd.

Hij knikt. Hij kijkt alsof het hem niet meer interesseert maar het alleen nog om het functionele eten gaat.

Ik smijt de onderzetters bijna op tafel, ik weet niet goed hoe ik hier nu verder mee moet maar ik wil hoe dan ook naar hem bewijzen dat ik niet bevooroordeeld ben al dat kan ik niet meer rechtzetten want hij heeft gelijk. Ik had er geen zin in. Eerlijk is eerlijk. Ik snap mezelf eigenlijk ook niet. Waarom wil ik dan toch daten? Ben ik zo radeloos? Zo op zoek? En dan ook nog onattent? Ja dat ben ik. Ik weet de man zijn naam niet eens meer. Ik kan me hier niet meer met goed fatsoen uitredden en ik weet het.

 

Als ik de aardappels afgiet en het sausje aanmaak voel ik dat hij naast me staat. Ik stap opzij zodat onze armen elkaar niet raken als hij het deksel op tilt van de bloemkool. Ik heb het dus te vroeg opgezet want ik zie dat het helemaal tot snot is doorgekookt. Het stinkt in huis. Hij schudt zijn hoofd.

‘Dit is niet te eten. Zonde. Koken kun je dus ook al niet. Ga even zitten’.

Hij wijst op mijn stoel, loopt om de tafel heen en gaat opnieuw zitten. De stoel kraakt gevaarlijk als hij zich iets te hard laat neer vallen.

Ik zet de pitten uit en ga, mezelf zo klein mogelijk makend, op mijn stoel zitten. Ik weet nog steeds niet hoe hij weet. Zijn naam mag kennelijk niet naar boven komen. Hij kijkt me doordringend aan.

‘Weet je nu wel wie ik ben?’ De vraag impliceert dat we elkaar dus echt kennen.

Waarvan dan in godsnaam?  Ik weet wel waar ik hem van ken voordat ik hem uitnodigde, van een datingsite. Maar die bus? Wanneer dan? Waar? Zou ik hem moeten kennen van het werk? Van vroeger?

 

Ik buig mijn hoofd voorover en zeg dat ik het niet weet. Mijn stem raspt. Hij praat door.

‘We komen elkaar al jaren tegen. Elke morgen zitten we in dezelfde bus. Jij gaat eruit bij Morgenster, en ik ga eruit bij Avondrust. Elke dag kijk ik naar je uit en nooit zie je me. Ik wil al zo veel jaren een lach op je gezicht toveren omdat je zo verdrietig kijkt maar ik durf nooit, omdat je niemand aankijkt of contact maakt alsof je bang bent voor alles en iedereen. Tot ik je vorige maand tegenkwam op HappyDate. Ik dacht, dat is mijn kans. Nu of nooit. En nu zit ik hier. Ik ben bereid om voor je te koken, want dat kan ik veel beter dan jij, maar dan moet jij wel willen. Anders loop ik nu de deur uit en ben je van me af.’

 

Ik voel iets door me heen schieten wat lijkt op vreugde vermengd met het gevoel van kansen. Eerst weet ik niet wat ik moet zeggen maar zo maar uit het niets schiet zijn naam me te binnen. Alsof ik niets leukers kan bedenken stel ik de meest stomme vraag die opkomt.

‘Heet je echt Roderick?’ Hij knikt, kijkt me aan.

‘Officieel wel, maar Rick volstaat.’ Alsof er een sluis is opengedraaid nu ik zijn naam weet komt er stroom aan zinnen naar buiten. Ik kan niet meer stoppen met praten.

‘Rick, ik schaam me dood. Ik ben hier niet goed in. En ja, je hebt gelijk, ik ben vaak zuur. Chagrijnig.  Ik wil niets, ik wil alles en ik kan gelijktijdig geen keuze maken. Ik weet zelf niet wat ik wil en heb er vandaag een ongelofelijk zootje van gemaakt naar jou en dat spijt me. Ik heb me schandalig gedragen. Je hebt gelijk. Ik heb een keuze gemaakt om iets met je af te spreken en dat had ik ook niet hoeven doen. Mag ik het nog een keer over doen?’

 

Ik durf hem bijna niet aan te kijken. Hij zou gelijk hebben door nu de deur uit te lopen. Hij gaat staan. Rekt zich uit. Ik denk dat hij niet in mijn schuurtje kan staan omdat hij de twee meter wel gaat halen. Hij glimlacht. Hij heeft een heel vriendelijk gezicht waar twee grote kuilen in verschijnen als hij lacht in zijn wangen. Als hij naast me gaat staan reikt hij me de hand.

Dankbaar pak ik hem aan en zeg nogmaals sorry. Hij knikt.

‘Het is goed, misschien was het juist goed dat dit gebeurde. Nu weten we tenminste waar we allebei staan. Maar dat eten, ‘hij wijst op de pannen in de keuken, ‘dat word niks meer. Zullen we bij mij een hapje eten? Ik kan biefstuk Stroganoff  maken met een salade van wildkastanje en we zijn er lopend met vijf minuten.’

Als ik hem stomverbaasd aan kijk knikt hij.

‘Ik woon hierachter. Je moet eens beter uit je doppen kijken in je eigen omgeving. ‘

Beschaamd zwijg ik. We lopen de deur uit, de sleutels in mijn zak. Als we de bocht om gaan waar Rick kennelijk woont kan ik de vraag niet meer binnen houden.

‘Als jij zelf zo lekker kan koken, waarom moest ik dan in vredesnaam die vieze bloemkool met een sausje voor je maken?’ Hij grijnst.

‘Dat roept weerstand op bij veel vrouwen. Er zijn vrouwen die alleen maar op zoek zijn naar geld. Omdat ik een eigen onderneming heb kan dat nog wel eens aantrekkelijk zijn. bloemkool met een sausje is te burgerlijk. Het moet vooral niet al te makkelijk gaan.’

Hij wijst naar de entree en opent de deur van het appartementen complex waar hij woont.

‘ En dat riddergedoe dan? Ook niet waar? ’

Ik flap het eruit voor ik me realiseer dat het kwetsend kan overkomen.

Ik hoor iets wat op gehinnik lijkt als reactie maar hij zegt niets.

Als we binnen staan en ik me realiseer dat ik zo maar zonder al te veel nadenken wat er zou kunnen gebeuren, ben mee gegaan met iemand die ik nauwelijks ken, kijkt hij me goedkeurend aan.

‘Soms moet je iets geks doen, dat heb ik gedaan door dat op mijn profiel te zetten terwijl het niet waar is. Iets zegt me dat jij ook eindelijk eens uit je comfort zone bent gestapt.  Mijn missie is geslaagd, ik heb je aandacht. Eindelijk.’ Hij grijnst.

‘En maak je geen zorgen, geen ridder kostuum aan de kapstok, noch een prinsessenpakje voor jou, al lijkt me dat dan wel weer een uitdaging maar dat gaan we nog wel eens nader bekijken in de toekomst. We gaan nu eerst maar eens gewoon lekker eten, met de nadruk op lekker.

Die sneue bloemkool met zo’n vies snertsausje uit een pakje zul je denk ik nooit meer eten.’

Reactie plaatsen

Reacties

Carine
6 jaar geleden

Geweldig ! Herkenbaar 😉